Press
   
  <  PRESS 
   
TOP 5 - GUIDO DECLERCQ

  
Het woord is aan Guido Declercq, de drijvende kracht achter het flamenco-impresariaat
La Barraca, dat ernaar streeft – en uitstekend in slaagt – flamenco in zijn puurste vorm op de Belgische en Nederlandse podia te brengen. Zijn keuze voor artiesten als José Valencia,
La Macanita en Jesús Méndez verraadt zijn voorliefde voor de traditionele cante jondo. Maar wat gaat er in de cd-speler als hij met een furgoneta (busje) vol artiesten naar een optreden rijdt?

Toch, de jonge generatie is echt wel de moeite waard. Er zijn meer steengoede zangers en, vooral, gitaristen dan ooit tevoren. En jawel, tegenwoordig zingt men en speelt men beter dan in het verleden. Alleen mis ik in de cante de magie van de allergrootsten uit de geschiedenis. Een petenera van Pastora (la Niña de los Peines - red) of een seguiriya van Manolo Caracol zijn vaak een heerlijke verademing in tijden van twijfel. Ze helpen je plots weer de essentie van het bijkomstige onderscheiden, waar dat kort voordien nog totaal onmogelijk leek. Soms meer dan een lange strandwandeling of een goede (halve) fles rioja. Dit louterend effect geeft flamenco zijn unieke karakter. Het is wat me bij flamenco heeft gebracht en wat er mij nog steeds aan fascineert. Hier wordt muziek, in dit geval flamenco, pas echt zinvol! Flamenco op zijn best is méér dan muziek alleen. Laat dat toch de maatstaf zijn.
Het gaat goed met de arte: Festivals schieten als paddenstoelen uit de grond. Artiesten zijn professioneel, correct en terecht ambitieus. De internationalisering is een belangrijke troef. Maar er is wel een levensgroot hiërarchieprobleem. Wie goed interviews geeft, wie fotogeniek is én vooral wie het zijn cultuurzappend publiek niet te moeilijk maakt, haalt de top. De cante bonito zwaait de plak. Dit terwijl fantastische jonge zangers als José Valencia en Antonio Reyes géén discografie hebben. Dus… kan ik hun cd’s hier niet in de top 5 rangschikken én is dit voor mij een reden te meer om het te houden op een aantal tijdloze klassiekers.

1) In de reeks Quejío: El Genio Manolo Caracol
Zonder meer de betere van de Quejío-serie en ook, voor de fans, een bijzondere verzameling populares. Vooral de eerste cd beluister ik nog regelmatig. Het intense en expressieve karakter van de stem van Manolo Caracolen de dreigende en heel eigen aromatische sfeer die de gitaar van Melchor de Marchena oproept, maakt deze cd voor mij een mijlpaal in de flamencogeschiedenis. Ook de volstrekt acommerciële, orthodoxe samenstelling van de cd vind ik zalig. Na de martinetes aan het begin krijgt de dappere luisteraar vier seguiriyas op rij op zijn bord, waarna we ongegeneerd verder gaan met een caña en daarna nog drie soleares na elkaar.
Zeker in deze tijden van 'easy-listening flamenco' en al te veilige, gepolijste cd-producties, vind ik dit getuigen van een hartverwarmend 'je m’en foutisme'. Kijk, met zo’n producent wil ik nu eens graag de Sevillaanse nacht induiken om er… op zijn minst een (halve) fles rioja te nuttigen.
Bij het beluisteren van de tweede cd snap je dan plots toch waarom iemand ooit de term cante chico heeft bedacht. Het is een term waar ik eigenlijk niet van hou, maar hier ontbreekt toch de aangrijpende intensiteit die de eerste cd nu net zo bijzonder maakt. Misschien laten we de alegrías dan toch best over aan Chano Lobato en voor bulerías gaan we snel over naar onze vriend Juan Moneo 'El Torta'.

2) Jerez Fiesta y Cante Jondo
Deze cd vind ik heel illustratief voor het belang van Jerez in de flamenco. Het compásis hier indrukwekkend en erg aanstekelijk. Maar wat mij altijd bijzonder opvalt bij de betere Jerezanosis de gave en het gemak waarmee ze feilloos overschakelen van de meest feestelijke (bulerías) naar de meest diepgravende (cante jondo) flamenco. Waar ik bij Manolo Caracol het gevoel heb dat hij ook bijvoorbeeld cantiñas en bulerías blijft zingen als ware het cante jondo, hoor je op déze cd de Moneos eerst schitteren in een heel aanstekelijke fiesta van dik een half uur, waarna ze heel vlot overgaan naar respectievelijk malagueñas, tientos tangos, seguiriya en soleá. Dit steeds met de juiste inleving en gevoel voor het specifieke karakter van elke cante.
Gitarist Moraíto Chico laat hier horen waarom hij een voorbeeld is voor zovele gitaristen. Van mij mag hij snel uit de begeleidende schaduw van José Mercé treden om veel vaker de rol van protagonist op zich te gaan nemen.
Let wel: het is net iets te gevaarlijk om Jerez Fiesta y Cante Jondo in de auto te beluisteren. Probeer het eerste half uur maar eens je handen aan het stuur te houden. De would-be palmero in elk van ons zorgt er gegarandeerd voor dat je een gevaar wordt in het verkeer.

3) Antonio Núñez 'El Chocolate': Mis 70 años con el Cante
Voor wie flamenco inderdaad expressionisme is en wie akkoord gaat met de stelling dat de betere flamenco steeds een louterend effect in zich meedraagt, die komt zeker vroeg of laat terecht bij het werk van deze Antonio Núñez 'El Chocolate'. Qua compás was hij niet de beste, zijn eeuwige geschimp en geëmmer tegen zijn gitaristen was zelfs ronduit ergerlijk, maar zijn heel eigen doorleefde stemgeluid was zo warm en zó flamenco. Voor mij is hij een flamencohoofdstuk op zich. Het sfeeraroma van El Chocolate is absoluut uniek en onvergelijkbaar met wie dan ook. Bijzonder is ook dat hij met de jaren steeds beter werd.
Op een marktje in Cádiz heb ik ooit een fandangoplaat van hem op de kop getikt uit de vroege jaren ’70. Hier vond ik zijn stem vrij dunnetjes klinken. Cd’s uit de jaren ’80 die ik later beluisterde, vond ik al veel beter. Maar deze Mis 70 años con el Cante, zijn laatste cd, vind ik het kroonstuk van zijn discografie. El Chocolate als gran reserva van de cante. De ganse cd is van een erg hoog niveau, maar het meest bijzonder vind ik de eerste seguiriya en de malagueña.

4) Manolo Franco: Aljibe
Waar Moraíto Chico gerust eens vaker aan zichzelf zou mogen denken, geldt dat zeker ook voor deze kanjer.
Manolo Franco is (samen met een Manolo Silveria misschien) de meest onderschatte maestro van de flamencogitaar. Hij duikt drie tot vier keer per jaar de studio in, maar dan steeds als begeleider of als steun en toeverlaat voor een zanger of andere gitarist. En dit terwijl zijn eigen discografie beperkt blijft tot deze Aljibe uit 1986.
Manolo Franco is voor mij bij uitstek de gitarist die het gevoel, de sfeer of het karakter van elke palo tot zijn recht kan laten komen. Zo opgewekt en weemoedig als zijn alegrías klinken, zo donker en dreigend klinken zijn seguiriyas. Het uitpakken met technische virtuositeit kan heel indrukwekkend zijn. Maar net als bij de cante zijn voor mij inlevingsvermogen en expressie de belangrijkste kwaliteiten van een flamencogitarist.

5) Antonio Mairena : Actuaciones Históricas
Zonder ook maar enigszins afbreuk te willen doen aan de (terechte) status van Antonio Mairena , moet ik bekennen dat ik eigenlijk van plan was om niets meer van hem in huis te halen. Zijn studioplaten en -cd’s die ik heb, klinken mij namelijk steeds net iets te academisch om er echt van onder de indruk te raken. Dus wou ik het daarbij laten. Gelukkig kreeg ik zo’n twee jaar geleden deze Antonio Mairena, Actuaciones Históricas in de handen geduwd. Het is een verzameling van live-opnames door Mairena, opgenomen door de RNE (Spaanse nationale radio) tussen 1970 en 1981. Het merendeel van de opnames en ook de beste nummers op deze dubbel-cd zijn opgenomen op het jaarlijkse Festival de Cante Jondo in Mairena del Alcor, zijn thuisstad. Dit festival vindt trouwens nog steeds jaarlijks plaats, altijd begin september, en is een echte aanrader voor de liefhebber van de cante. Ik kom er graag. Nergens praat men met zoveel liefde en ernst over flamenco als in Mairena del Alcor. De erfenis en eruditie van Antonio Mairena hebben daar ongetwijfeld veel mee te maken.
Op deze cd is goed te horen hoe de meester door het publiek, zijn publiek, opgetild wordt naar zijn allerbeste niveau. Hier zijn we plots mijlenver verwijderd van de brave, docerende Mairena van mijn studioplaten. Deze cd is ook de perfecte illustratie van het belang van jaléo voor de flamencozanger(es). Hoogtepunt is de seguiriya El dia que en Capilla, een opname uit 1970. Jawel, de gitarist van dienst is opnieuw Melchor de Marchena. Dankzij Melchor, het warme publiek en hoogstwaarschijnlijk ook dankzij minstens een (halve) fles rioja was daar plots ook onze goede vriend, de duende. Dit is de Antonio Mairena die ik graag blijf koesteren.

MENU